De dertigjarige oorlog had Duitsland veranderd van een welvarend Middeleeuws Keizerrijk in een chaos van verwoeste steden, een uitgestorven platteland, onveilig gemaakt door benden hongerige soldaten, afgedankt en “het bos in gestuurd”, verder van hun land gedreven boeren en andere landlopers.
De bevolking was teruggelopen van 21 tot 13 Miljoen. En dit alles om te bewijzen welke sekte van “Christenen” nu wel de juiste interpretatie hadden van de leer der naastenliefde.
De dorpen Nordkirchen en Sudkirchen liggen een goede veertig kilometer ten Zuiden van de Stad Munster, waar in 1648 de vrede getekend was die een einde maakte aan een van de bloedigste en zinneloze oorlogen die ooit gevoerd zijn. Het gebied behoorde tot het Bisdom Munster, waar meestal de een of andere edelman tot Bisschop werd gekozen, want deze was belast met zowel de geestelijke als wereldlijke macht over zijn onderdanen.
De twee dorpen dateren van wel voor het jaar 1200 en liggen op vrij vruchtbaar en wel ontwikkeld land, dat echter in eigendom was van de landheer die op ‘t Slot woonde precies tussen die twee plaatsen in, de boeren waren of pachters of landeigenen (serfs). En de pacht ging op en neer (meestal op) met de waarde van de oogst, bovendien moesten die stumpers ook nog Corvéé oftewel Heren diensten verrichten, zonder betaling natuurlijk.
Zelfs onder de meest gunstige omstandigheden was het een moeilijk en ondankbaar bestaan voor die mensen in de 17e en 18e Eeuw, na die 30 jarige oorlog werd het land nog door geregelde andere oorlogen geteisterd, de Spaanse en Oostenrijkse Successie oorlogen werden gevolgd door aanvallen van Lodewijk XIV die er een sport van maakte met zijn legers het weerloze Rijn gebied te terroriseren.
Van het Bisschoppelijk Archief in Munster, waar alle Kerkelijke doop-, trouw- en overlijdensboeken zijn samen gebracht, blijkt dat de boeken van Sudkirchen beginnen in 1614, terwijl die van Nordkirchen pas in 1678 beginnen.
Ook zijn er nog gegevens in het archief van het “Wasser-Schloss” Nordkirchen, hoofdzakelijk betreffende landtransacties en de gegevens der adellijke stand. Het oorspronkelijk slot dateert uit de 13e Eeuw maar rond 1720 hebben de heren Von Plettenberg het nieuwe slot gebouwd dat op het paleis in Versailles moest lijken.
De oudste gegevens die gevonden zijn van de familie zijn huwelijksaktes van 1688 tussen Gerardus Funman en Anna Kaldenser en tussen Stephanus Schriver en Anna Dornhegge in Sudkirchen.
In 1716 trouwt Gerd Hermann Funman, “Genannt Schriver” met Catharina Uphoff ook in Sudkirchen. Al werd de naam Schriver, Schreve en later Schrijver al eerder gebruikt, deze acte is het eerste officiële document waarin de naam wordt genoemd.
Het feit dat iemand “Schrijver” wordt genoemd wijst wel duidelijk op zijn beroep of tenminste zijn speciale vaardigheid. In ‘n wereld waarin de grote meerderheid der bevolking niet kon lezen of schrijven, was er kennelijk een behoefte aan mensen die dat werk voor een ander konden verrichten. In zo’n kleine plaats was het praktisch onmogelijk om daarvan te leven, dus was dit maar een bijbaantje en varen de meester kleermaker van hun vak en soms ook nog landarbeider.
Door de ongelofelijk lage lonen in die dorpen brachten veel ondernemers uit de grotere steden een deel van hun werk naar het platteland, zij verdienden daardoor meer en de dorpelingen waren al lang blij.
Het huwelijk van onze stamvader Johannes Henricus met Elisabeth Huntstrup ca 1709 is niet gevonden, wel dat van Ferdinand met Margaretha Tieman in 1708. Henricus was daar getuige en toen hij en Elisabeth in 1710 een zoon kregen werd hij Ferdinand genoemd.
Deze Ferdinand trouwt ca 1734 met Anna Lechtenberg, ook hun huwelijk is niet gevonden. De Heren Pastoor die de kerkboeken bij hielden maakten het latere genealogen niet erg makkelijk, hun handschrift was vaak onleesbaar. Zij gebruikten meestal de Latijnse taal, maar door de gewoonte van de mensen die aangifte kwamen doen om een fles Schnapps mee te brengen voor de Eerwaarde Heren, werd dit alles vaak nog onduidelijker op geschreven.
Onze Ferdinand had minstens nog twee zussen, Magaretha en Gertruy die rond 1725 naar Holland trekken en zich in Rotterdam vestigen. Margaretha trouwt daar met Engelbrecht Lechtenberg, een broer van onze Anna, zij sterft jong en Engelbrecht trouwt dan met Gertruy.
De algemene taal die in Munsterland gesproken werd was (en is) Platt-Deutsch, heel nauw verwant aan Nederlands en het Vlaams, dus dat maakte het voor mensen uit die streek zeer makkelijk.
Veel Duitsers waren er heilig van overtuigd dat in het “Stein Reiche Holland” het goud voor het oprapen lag, met het gevolg dat er duizenden zich in die tijd daar vestigden.
Uit het huwelijk van Ferdinand en Anna zijn tenminste 5 kinderen geboren, de oudste was Johannes, Henricus gedoopt in Nordkirchen 1735, gevolgd door Anna Elisabeth in ’38, Johannes Albertus in Anna Maria in ’44 en Johannes Bernardus in ’47.
Waarschijnlijk ook nog een Franciscus en een Barbara, die waren later doopgetuigen bij kinderen van onze Johannes Bernardus (Barend).
Behalve de hier genoemde personen zijn er nog een groot aantal andere Schreve’s gevonden in die boeken, hoogst waarschijnlijk allemaal familie. Onder andere de kinderen van die Gerd Hermann Funman, zijn kleinzoon Joh Theo. Hermanus Schreve was een tijdgenoot van onze Barend (twee jaar ouder).
Ook hij emigreert naar Holland, vestigt zich in het naburige Schiedam en trouwt daar in 1773 met Gertrude Doornhage, vast wel familie van de Anna Dornhegge die in 1688 met Stephanus Schriver trouwde.
Ook was er nog een Pieter Schrieve die veel later van Nordkirchen naar Rotterdam kwam en daar in 1801 trouwde met Dina Knaapen, zij hadden een heel stel kinderen.
De Schiedamse tak van de Schrijvers (met uitzondering van de eerder genoemde Pieter Schrieve noemden zij zich allemaal Schrijver) is rond 1810 naar Antwerpen vertrokken. Schrijver en speciaal de Schrijver is een vrij algemene naam in België.
In het najaar van 1759 reisden Barend Schreve en zijn oudere broer Albert van Nordkirchen naar Rotterdam, voor Albert was dit niks nieuws, hij had de reis al meermalen gemaakt.
Na de oogsttijd was er niet veel meer te verdienen in het dorp en veel Duitse arbeiders gingen dan voor de wintermaanden naar Holland, daar was meestal wel werk te vinden. Barend was toen pas 12 jaar maar flink voor zijn leeftijd, hij had geen aardigheid in het boerenwerk, maar was heel goed in de kleermakerij en had zijn familie overtuigd dat hij het liefst naar tante Geertruy in Rotterdam zou gaan en kleermaker worden en veel geld verdienen.
Het reizen in die tijd was zelfs voor welgestelde een tergend langzaam, vermoeiende en niet ongevaarlijke onderneming. Te paard in de postkoets of met de trekschuit ging het nog een beetje maar als je geen geld had was het lopen geblazen met zo nu en dan een ritje op ‘n boerenwagen of de kar van een marskramer. De herbergen waren vuil, over vol (vier of vijf mensen in een bed was niets bijzonders) en nog duur ook, dus twee gezonde boerenjongens zonder geld vonden meestal een goede oplossing door in een hooiberg of onder de blote hemel te slapen.
Na vijf dagen kwamen ze in Rotterdam aan en gingen gelijk door naar het Agterklooster waar tante Gertrude en haar man woonden. Zij hadden vier kinderen maar die waren allen getrouwd dus er was ruimte voor de twee neven om daar in de kost te komen. Al met al hadden de twee broers nog geluk gehad, de reis veilig te hebben gemaakt. In 1756 was de zevenjarige oorlog uitgebroken en Fransen, Engelsen en Hannoverianen vochten er flink op los. Er was ook altijd nog het gevaar dat jonge mannen opgepikt werden door een ronselaar voor het een of andere legertje. Een jaar eerder was de slag bij Recklinghausen geleverd en die in Nordkirchen moeten de kanonnen goed gehoord hebben het was er maar een goede 25 KM vandaan.
Het duurde niet lang voor Barend werk gevonden had in een kleermakerswerkplaats, mogelijk door bemiddeling van het armbestuur van de Rosaliakerk. De Gemeente was de mening toegedaan dat ieder kerkje naar de armlastigen van zijn eigen godsdienst kon kijken en daar de meeste nieuwkomers van de z.g.n. “Boven Quartieren” kwamen (d.i. Westphalia) en Katholiek, hadden de Roomsche Armmeesters hun handen vol.
Niet tegenstaande dat Holland officieel een Gereformeerd land was en alleen Protestanten beambten konden worden en de Paapsen en andere ongeoorloofde godsdiensten zoals Wederdopers en dergelijke in het geheim hun godsdienstoefeningen moesten houden, was er toch een vrij grote mate van vrijheid. Niemand werd gedwongen om Protestant te worden en zolang de Godsdienst beoefening gebeurde in z.g.n. Vergaderlokalen en heel rustig gehouden werden, knepen de Baljuw en zijn mannen wel een oogje dicht, voor ‘n prijs….
Na tien jaar hard werken, dat is 12 uur per dag en zes dagen per week, wordt Barend Meester Kleermaker, hij woont nog steeds op het Agterklooster en heeft zijn aanstaande vrouw leren kennen. Anna Lauwaarts was waarschijnlijk met haar hele familie als jong meisje hier naar toe gekomen, haar vader was Jacob Lauwaarts en de moeder Barbara Rocken, allen geboren in Gangelt, in Gulikerland dicht bij Sittard. De ouders hebben waarschijnlijk ook heen en weer getrokken, want nadat zij beiden doopgetuigen waren bij Anna ‘s oudste kind Jacobus in 1771, vinden we dat zij in Gangelt is gestorven in 1775 en Jacob daar in 1778.
Er waren in die tijd geen duidelijke grenzen tussen de verschillende landen, vooral niet in Limburg en omgeving, Maastricht en Aken waren z.g.n. Barrièresteden voor de Republiek, maar soms behoorden die landen tot het Luikse, dan het Keulse Bisdom en af en toe een andere vorst als de Koning van Pruisen vond dat hij daar recht op had. Mensen trokken dan ook van het een naar het andere land en hadden pas moeilijkheden als zij zich in een stad wilden vestigen.
De Louwaarts familie vinden we terug tot het jaar 1665, toen Antonius Liwartz in Gangelt werd geboren, later wordt de naam veranderd in Lowarts en later Lauwaarts. Waarschijnlijk waren het landbouwers. Er waren ook verschillende zussen en broers van Anna die zich in Rotterdam blijvend gevestigd hadden, zij waren later doopgetuigen.
Op 8 April 1770 trouwen Barend en Anna in de St.Rosalia kerk, de zgn. Leeuwenstraatse kerk “van de armen” dus gratis…
De Leeuwenstraatse kerk was de eerste Katholieke kerk in Rotterdam na de Reformatie. In ongeveer 1600 waren enkele Jezuïeten in strikt geheim een kapel begonnen in een oud pand, gelegen tussen Zandstraat, Vierwinden straat, Wagenstraat en Leeuwenstraat, dus van de straat, af niet te zien. De omliggende huizen werden bij voorbaat aan Katholieken verkocht. “Klopjes” gingen rond om de Parochianen te waarschuwen waar en wanneer een kerkdienst gehouden werd. In 1661 was deze kapel sterk vergroot en verfraait.
In 1642 was door de ‘Wereld Heren” een kapel opgericht op de Slijkvaart, genaamd “het Paradijs”. Speciaal voor die Klopjes, meest oudere vrouwen en trouwe zielen van de Kerk. Maar de meeste oude Rotterdammers hielden zich bij “de alleen zaligmakende Leeuwenstraatse Kerk”.
In de tijd van Barend’s huwelijk telde de parochie al 4000 “Communicanten” en was natuurlijk niet meer geheim te houden, daarom betaalde de kerk aan de “autoriteiten” jaarlijks 1000 gulden als “recognitieqelden” of wel een afkoopsom. Enkele jaren later werd er een prachtige nieuwe kerk gebouwd, in de stijl van de Hofkapel van Versailles door de Rotterdamse architect Jan Guidici, gefinancierd door de erfenis van de Weduwe Christina Osy, ‘n vooraanstaand lid van de Parochie.
In de zomer van 1773 wordt Barend “tot Poorter geeedt” wat in feite gelijk staat met een nationaliteitsbewijs van vandaag. Hij had dat nodig om zich als zelfstandige ondernemer te kunnen vestigen, het kostte hem de Prinselijke som van Zes Gulden. De tweede helft der 18e Eeuw was voor Rotterdam economisch heel gunstig, de bevolking was verdubbeld er werden veel mooie gebouwen neer gezet. O.a. de Nieuwe Delftse Poort.
In 1771 was zijn eerste zoon Jacobus geboren, genoemd naar Jacob Lauwaarts en in 1773 onze stamvader Franciscus, een Franciscus Schrijver was daar doopgetuige bij, waarschijnlijk een van de broers van Barend waarvan we geen doop in Nordkirchen hebben kunnen vinden. Gevolgd door Barbara in 1777 en Johannes Henricus in 1780, hij werd de stamvader van de “Venlose tak” van de familie. Barend en Anna krijgen verder nog vijf kinderen, de laatste Joh. Albertus in 1791. Gelukkig voor Anna vooral, verhuisde de familie in 1784 naar hun eigen huis op de Zandstraat.
In dat jaar kocht Barend van de Arm Meesters van de St. Laurens Parochie, een huis op de Zandstraat hoek Leeuwenstraat voor 5100 Gulden, betaald met 1700 Gulden. “gereede gelden “en een schuldbrief groot 3400 Gu1den. Twee dagen later verkoopt Barend ditzelfde huis aan een Jan van Vechelen voor 5325 Gulden en maakte een leuke winst van 225 Gulden zonder hard te werken. Mogelijk wilde die man niet direct van de Roomsen een huis kopen of de Armen meesters gunde Barend een extraatje of hij was zo slim van zichzelf ….
Hoe dan ook enkele maanden later koopt Barend het huis op de tegenoverliggende op de hoek van de Leeuwenstraat voor 5000 Gulden, 1000 in contanten en de rest in ‘n schuldbrief . De familie heeft daar haast veertig jaar gewoond. Voor zover we van latere foto’s kunnen uitmaken was het een vrij groot huis met mogelijk 3 of 4 etages. Barend werkte van huis uit in zijn kleermakers bedrijf. Later komen verschillende van zijn getrouwde kinderen daar bij hen inwonen.
Barend had toen gelijk de smaak te pakken van het huizen kopen, precies een jaar later koopt hij een tweede huis aan de Westzijde van de Zandstraat voor 3000 gulden, (1400 contant) en twee jaar later weer een ook voor 3000, geheel contant. Beide huizen werden verhuurd en daar de woning nood in Rotterdam in die jaren schrikbarend was, moet dat aardig geld opgebracht hebben. Het ene huis werd aan vier verschillende bewoners verhuurd voor gemiddeld 300 gulden per jaar, gezien een normale rente van 3½% in die tijd, zat dit dus wel goed.
In ’86 was Barend gemachtigd in een notariële akte als ‘n soort makelaar en gemachtigde om gelden te innen voor de Oost Indische Compagnie. Hij noemt zich dan Meester Kleermaker en Koopman.
Ook in de kerk was Barend zeer actief, hij is nu een van de Armmeesters en speciaal belast met het huizen bezit van de Parochie. Op die manier gaf hij weer terug aan de kerk wat hem eerder gegeven was, toen hij in nood zat.
Hij was toen betrokken bij de aankoop van een huis op de Schiedamsedijk ten behoeve van een thuis voor wezen van de Rosalia Parochie. Al moet Barend in die tijd veel goede relaties en vrienden hebben gemaakt, het grote standsverschil maakte het onmogelijk om in de hogere kringen te komen. De Patriciërs ook gekend onder de naam Regenten waren God almachtig. Zij spraken iedere gewone man aan met “Kerel”, terwijl de kerels “Uw Edelen” moesten zeggen. Alle goede ambten zoals postmeester, havenmeester en dergelijke waren erfelijk. Als de admiraal dood ging werd zijn zoon automatisch admiraal, al was hij pas drie jaar oud, of zelfs als de enige erfgenaam een meisje was.
Maar het gewone volk begon wel roerig te worden en er waren vechtpartijen, een van de dapperste Oranjeklanten of Keezen zoals ze genoemd werden, was Kaat Mossel, (haar naam was Mulder, maar zij verkocht mosselen) van het Agterklooster. De familie zal haar wel goed gekend hebben. Zij raakte nog in het gevang, op de Botersloot onder het Stadhuis.
Een zeer vreemd geval is gevonden in het notarieel archief. Op 16 September 1785 wordt Barend genoemd als enig erfgenaam van een zekere Engelbrecht Gluschau uit Hannover, die ten dienste van de Oost Indische Compagnie naar China vertrekt, of in het geval van Barend’s overlijden zijn vrouw of rechterlijk nageslacht. Waarom wordt er niet bij verteld.
In Juli 1775 was de Amerikaanse vrijheidsoorlog uitgebroken en Holland was als eerste er bij het nieuwe land te erkennen en van leningen te voorzien, vanaf het eiland St. Eustatius in de Antillen werd een levendige handel gevoerd met de opstandelingen, Rotterdam vaarde er zeer wel bij en er heerst grote welvaart Tot Engeland er genoeg van kreeg en de Republiek de oorlog verklaarde, die niet lang duurde. Onze vloot was niet meer wat het geweest was en we hadden geen de Ruyter of Tromp meer om voor ons te vechten.
In ’89 werd in Parijs de Bastille bestormd en brak de Franse Revolutie uit en het gewone volk hier werd ook steeds brutaler.
Barend is nu 42 jaar, hij betaalt de laatste lening af op zijn huizen. Hij heeft nu zes kinderen in leven, de oudere jongens werken in het kleermakersbedrijf, dus er was geen krimp.
Januari 1795 de Fransen komen in ons land, de Bataafse Republiek werd afgeroepen, de mensen dansen onder de vrijheidsboom (op de Nieuwe Markt) en de heren Regenten zingen ineens een toontje lager. Die Franse troepen waren bepaald geen voordeel voor de nieuwe Republiek, ze werden de “sans Culotten” genoemd, wat betekent dat ze geen broek hadden. Ze moesten hier letterlijk aangekleed worden en vooral goed gevoed, ze stierven n.l van de honger.
Van Barend’s oudste zoon Jacobus is niets bekend, geen trouwakte of overlijdensakte, niets in het Notarieel archief, gewoon verdwenen. Kwam wel meer voor in die tijd. Jongenlui werden soms dronken gevoerd, ze tekenden dan voor militaire of Marine dienst en in de meeste gevallen hoorden de familie er nooit meer iets van. Hij kan ook natuurlijk gewoon verhuisd zijn naar een andere stad of geëmigreerd naar Amerika.
Franciscus de tweede zoon had in die tijd verkering met Elisabeth Wijtenburg. Zij was de dochter van Jan Wijtenburg en Christina Melchers.Hij was broodbakker op de Schiedamsedijk, mogelijk hebben zij mee gedanst onder die vrijheidsboom op de Nieuwe Markt. Haar familie was eigenaar van de twee grote huizen links naast het Zakkendragers huis.
In 1797 trouwen Frans en Elisabeth en vermoedelijk waren de twee jongelui er allebei van overtuigd iemand “met geld” getrouwd te hebben. Barend werd hoog aangeslagen, met zijn drie huizen die toen een koopwaarde hadden van ongeveer 16.000,- gulden vrij “op naam” en nog een goed inkomen erbij.
Jan Wijtenburg zelf had niets, maar hij was getrouwd met Christina Melgers toen zij 38 was, weduwe van twee eerder gestorven mannen en de Melchers familie werd werkelijk voor vol aangezien.
Het jonge echtpaar was voorlopig bij Barend en Anna in gaan wonen en een jaar later in 1798 werd hun eerste kleinkind Johannes, Bernardus geboren, Barend en Anna waren de doop getuigen.
In 1801 trouwt Maria Elisabeth met Henricus Kerkhof, zij sterft echter heel jong en haar man hertrouwt met Maria’s zuster Anna Maria. Als Henricus in 1830 sterft hertrouwt Anna nu 42 met een 62 jarige weduwnaar met centen en zij zorgt dat er snel een testament wordt gemaakt waarin de langst levende alles krijgt……
Barbara trouwt in 1803 met Jan Zegelaars, zij sterft op 59 jarige leeftijd in 1837.
Barend’s derde zoon Joh Henricus is ook kleermaker, hij trouwt in 1811 met Johanna van der Velde, nadat zij via de Notaris een “Acte van Eerbied” aan de ouders van beider zijde gezonden hadden, zij vroegen daarin om permissie te mogen trouwen. In een andere ook notariële acte geven de ouders daarvoor hun toestemming.
Hij was een ziekelijk mens en in 1813 “te bedde liggende” maakt hij zijn testament, ook dit stel woont bij Barend in.
Henricus knapt echter weer helemaal op, zij krijgen nog 3 zonen waarvan er 2 blijven leven. Bernardus in 1816 en Henricus Jr. in 1822. Kort daarna verhuist de familie naar Amsterdam. Henricus Sr. sterft daar in 1827 op 46 jarige leeftijd, de oudste zoon Bernardus trouwt in Amsterdam met Johanna Snijders en is de enige van de oude familie waarvan een echtscheiding bekend is, hij was een Scheepsdokter en heeft gewoon”de benen genomen”.
De jongste zoon Henricus was ook in 1842 getrouwd, met Hendrika van Leek, hij schijnt ook jong gestorven te zijn. Laat één zoon na Martinus Paulus die in 1881 huwt met Maria Koehorst, volgens de overlevering moeten zij een echt Romeo en Juliet stel geweest zijn, zij waren zo verliefd op elkaar dat toen Martinus in 1891 op 38 jarige leeftijd overleed, zijn vrouw hem binnen een paar dagen volgde. Zij hadden een pandjeshuis in Haarlem en lieten een zoon na, die op 9 jarige leeftijd wees was en door zijn tante Anna Maria Busbach opgevoed is. Hij was de vader van Michele Schrijver in Venlo, die ook twee zonen heeft dus die tak zal ook wel overleven, Michele is Notaris.
Barend’s jongste zoon Johannes Albertus werd horlogemaker, trouwde ca. 1813 met Anna Haasjager, hij heeft 2 kinderen. De oudste sterft in 1817 en de vader is dan afwezig, de moeder en kinderen wonen bij Barend in, die het overlijden gaat aangeven. In 1822 is Albert hertrouwd met een Anna Linse. Een kind van hen sterft in Merkelbeek in Limburg, mogelijk is Albert dan in militaire dienst. Albert komt weer terug naar Rotterdam en sterft daar in 1832, het eerste van de drie z.g.n. “cholera jaren”.
Laten we even terug gaan naar onze stamvader Franciscus en zijn vrouw Elisabeth Wijtenburg, haar vader Jan Wijtenburg kwam van Leiden uit een groot huishouden. Zijn vader, ook Jan geheten was in 1732 gehuwd met Petronella Welters die van Aken kwam. Zijn vader evenals zijn grootvader en overgrootvader waren lakenwevers en droogscheerders dus werkten in de industrie waarom die stad zo bekend is. Zij kwamen oorspronkelijk van het Land van Steyn in Zuid Limburg. Jan’s vader en moeder sterven jong en de kinderen gaan naar het weeshuis. Als jongeman trekt Jan met zijn oudere broer Pieter naar Rotterdam waar hij bakkersknecht wordt. Op 25 jarige leeftijd trouwt hij met Christina Melgers, zij was toen 38 en weduwe van Pieter van Rooyen en eerder van Bernard de Beyer, zij bracht 3 dochters en een zoon mee uit die twee huwelijken.
De broer van Jan, Pieter Wijtenburg was al eerder getrouwd en had in 1772 een dochter genaamd Christina. Christina Melgers was de Peettante. Zij groeide echter op voor galg en rad ze werkte als prostituee.
Geen wonder dat de familie Melchers niet opgetogen was over het huwelijk van Christina en haar derde man. De eerste twee huwelijken waren meer in hun klasse, zowel de de Beyers als de van Rooyens waren zeer respectabele families.
Christina was de jongste van tien kinderen van Stephen Melgers, spekslager, en Margaretha Leenderts. Van die tien overleefden er maar vier, de oudste Johannes was medicinale Doctor, nooit gehuwd geweest, dan was er een dochter Elisabeth gehuwd met een van Nistelrooyen, verder Hermanus die in 1729 geboren was en koopman van zijn vak was. Christina was in 1734 geboren.
Haar vader Stephen Melgers, was geboren in Beckum, ongeveer 40 KM ten Oosten van Nordkirchen in 1692. Zijn oom Hendrick was al sinds 1680 in Rotterdam en maakte het voor Stephen en zijn vier broers wat makkelijker om ook de stap te wagen. Zij trouwden hier alle vier tussen 1714 en l718. Jacobus, de oudste met Petronella Leenderts, Dirck met Maria van Loon, Hermanus met Petronella van der Broek, Johannes met Clara Bierbooms en onze Stephen met een jongere zus van Petronella Leenderts, Margaretha die in 1694 in Rotterdam geboren was. Jacob leeft niet lang, in 1718 hertrouwt Petronella met een broer van Petronella v.d.Broek. Leendert en zij krijgen een dochter Elisabeth die we later nog weer terug vinden als peettante van Elisabeth Wijtenburg.
Christina’s moeder, Margreta Leenderts werd meestal Grietie van Mastrigt genoemd, omdat Leenderts zulk een algemene naam was en haar vader van Maastrigt kwam, bleef die bijnaam haar tot haar dood toe bij.
Deze Jan Leenderts was als jonge jongen van Maastricht hierheen gekomen, hij vond werk in de Blauwe Molen als sjouwer van balen meel en bloem en bracht die balen rond naar de verschillende bakkers in de stad. Een van die bakkerijen was die van Quirijn van Biesen op de Botersloot, waar een schat van een jong meisje in de winkel de klanten hielp. De bakkerij stond bekend als een van de beste in de hele omgeving en hun boterkoekjes kregen dan ook gauw de naam “Boterbiesjes”.
Toen de Kermis in de stad was, vond Jan de moed om ‘t mooie meisje van de bakker uit te vragen. Liesje van Biesen en Jan konden het al heel gauw goed met elkaar vinden en maakten al gauw grote plannen.
Er waren echter een paar probleempjes. Liesje was Protestant en Jan was Rooms, zij behoorde tot een zeer welgestelde familie en Jan was dood gesjochten. Liesbeth was met haar ouders in 1672 (het Rampjaar) van Arnhem, waar zij geboren was, naar Rotterdam gevlucht, het Grote Franse leger was van het Oosten ons landje binnen gevallen. Zweden en Engeland hadden de oorlog verklaard, al met al ‘n benauwde boel voor de Republiek.
Haar vader stierf kort daarna en Lies kwam bij haar oom Quirijn op de Botersloot terecht. Deze Quirijn was niet zo maar een gewone bakker, hij had geld en liefde over voor prachtige schilderijen. Bij zijn overlijden werden er 224 doeken geveild o.a. van Teniers, Holbein, Breugel en van Dijk.
Niettegenstaande dat de familie gekant was tegen dit huwelijk ging het jonge stel er mee door en op 2 november 1687 trouwden zij voor de Burgemeester en twee dagen later in de kerk op het Slijkvaart, “Het Paradijs” genaamd. voor een groot deel van hun leven woont het stel op de Vissersdijk bij de Blaak en tussen 1688 en 1707 krijgen zij 8 kinderen. Jan sterft voor 1712. In dat jaar koopt Elisabeth een huis op de Molesteeg voor 2720 gulden met ‘n schuldbrief van f. 1100,-. Vlak voor haar dood in 1740 maakte zij ‘n nieuw testament waarin zij al haar bezittingen nalaat aan Grietie en haar andere dochter Christina. De andere drie overlevende kinderen maakten toen flink kabaal en een maand later maakte zij ‘n nieuw testament waarin alles eerlijk tussen de 5 kinderen verdeeld zal worden. Zij sterft op de Molesteeg op 24 december 1740. Elisabeth van Biesen is schijnbaar nooit katholiek geworden, zij is in de Schotsekerk op de Meent begraven.