Even als de meeste grote gezinnen de wij kenden, en er waren er zeer veel in die tijd, was het onze bijzonder gezellig en afgezien van kleine misverstanden konden we allemaal goed met elkaar opschieten. Door het goede voorbeeld van de ouders, leerden we niet alleen wat voor elkaar over te hebben maar ook om te proberen elkaar op een prettige manier te verrassen.
Vader wist altijd weer iets gezelligs te verzinnen, zomers met lange wandelingen in de polder of naar het park en dan onderweg verhalen vertellen en op winteravonden veel spelletjes en meer verhalen.
Moeder was een rustiger type, meer zorgelijk maar toch vrolijk van aard, zij liep altijd te zingen en vertelde ons ook vaak over haar jeugd en familie….
Van haar vaders kant was er de Lammerts familie uit Groningen, zij was in Uithuizen geboren en we moesten vaak horen hoe goed het was in haar “Uuthuzen” met al die fijne “Grunnigers”, ze hadden daar een manufacturenwinkel waar vooral op zondagen een gezellige drukte heerste. Na de Hoogmis kwam het boerenvolk naar hun winkel er stonden dan grote pottenkoffie klaar met “Grunniger” koeken, er werd lekker geroddeld en het laatste nieuwtje verteld, er werd ook flink verkocht en haar moeder Lucia van Doom had er veel slag van, meer als haar man die tamelijk stil en in zichzelf gekeerd was.
Moeder dacht dat de familie generaties lang daar gewoond had, maar dat bleek niet waar te zijn, Jurrien Lammerts was geboren in Warfhuizen in het Ommeland van Hunsingo, ongeveer 40 km ten westen van Uithuizen. Daar had zijn vader zo’n soort winkel en die voorouders waren inderdaad allemaal van die buurt. Een Roomse enclave in een overwegend Protestantse Provincie. De naam was gevormd van Lammert Is zoon, Jurrien’s vader heette Lambertus , Jurriens en zijn vader weer Jurrien Lammertszoon, etc. etc . Ten tijde van de Franse bezetting was de burgerlijke stand ingesteld en moest iedereen een achternaam aan nemen (voor zover ze die nog niet hadden), en zij namen toen de achternaam Lammerts aan.
Jurrien’s moeder was Johanna Coerts, de dochter van de plaatselijke zilversmid. De meeste voorouders vandaar waren kooplieden of vakmensen, slechts enkele landbouwers.
Als jongeman was Jurrien in Wormerveer werkzaam, mogelijk om het vak te leren (vreemde ogen dwingen, was toen een gewild gezegde). Hoe hij in Rotterdam terecht kwam hebben we nooit gehoord maar daar heeft hij zijn aanstaande vrouw Lucia van Doom ontmoet en hij trouwde daar in 1864. Direct na hun huwelijk gingen zij terug naar Groningen en vestigden zich in Uithuizen.
Zes kinderen kregen ze daar. De oudste jongen heette natuurlijk Lambertus, dan was er nog een jongen, Henricus en vier meisjes, Johanna, Hendrika, Maria en Cornelia.
Rond 1890 werd de zaak geliquideerd of verkocht, het ging niet zo goed meer. Moeder vertelde dat dit kwam door de oneerlijke concurrentie van Duitse Marskramers die de boeren langsgingen met goedkope waren, opoe Lammerts zei dat opa niet flink genoeg was. Hoe dan ook ze kwamen naar Rotterdam, daar waren Lucia’s familie en die deden het allemaal heel goed.
Lucia Maria was in 1842 geboren, de dochter van Henricus van Doorn en Adriana van der Kaa. Zij hadden een schoenenwinkel op de Schiedamsedijk, die ging uitstekend, Moeder zat ons altijd heel trots te vertellen, dat Opoe van Doorn zaterdags in de winkel stond en zij het zo druk hadden dat zij geregeld naar achteren moest lopen (ze woonden achter de winkel) om de zakken van haar grote schort te ledigen van al het geld dat zij ontvangen had.
De van Dooms kwamen oorspronkelijk van Brabant. Zij zijn ongeveer in 1800 van Veghel naar Delfshaven verhuisd, schoenmakers en leerbewerkers zijn ze altijd geweest. Tot op heden is er een flink groothandelsbedrijf van van Doom in lederwaren en jachtwapens.
De van der Kaa’s waren beurtschippers, zij hadden Tjalkenboten die tussen Brabant en Holland regelmatige vervoersdienst hadden. Zij komen van Raamsdonk aan den Bieschbos, die indertijd een zeer groot water was. Voorouders van die kant zijn gevonden tot het jaar 1450.
Van de zussen en broers van moeder zagen we niet zo veel. Alleen tante Cor die bij ons in woonde tot 1919. Vader was vast een beetje benauwd dat wij met die ongehuwde zus zouden blijven zitten, nu had hij toevallig een ongehuwde neef die niet zo makkelijk contact met de dames maakte, Herman Gunneweg. Dat was een zoon van Antonius Gunneweg de horlogemaker. Nou het duurde niet lang voor hij die twee “gekoppeld” had, het is een heel gelukkig huwelijk geworden en wij kwamen er vaak op visite, zij hadden twee kinderen Ton en Luus, Ton is een zeer bestudeerd mens en nu professor aan een Duitse Universiteit. Luus is getrouwd maar ik weet niet waar zij naar toe is gegaan.
Moeder’s oudste broer was Oom Bertus, gehuwd met de vrolijkste tante in de familie Jo Draaisma (Pa noemde haar Jo Draai), zij woonden in Utrecht. Hij had een winkel in rubberartikelen, een van de vele ondernemingen die hij heeft op gezet. Bertus was ‘n uitvinder, hij had ‘n “onzinkbare reddingsboot” op zijn naam staan en een geheimwapen dat hij niet aan de Nederlandse Generaals kon verkopen dus toen is hij maar naar Berlijn gegaan en heeft het daar verkocht.
Ook zij hadden een groot huishouden, een van de jongens was bijzonder bij de hand. Hij is jaren in Indie geweest en later handelsattaché geworden in Tokio.
Een andere broer van moeder was Oom Henri, hij woonde in Amsterdam, had een groothandel in tapijten op de Heerengracht, hij stond aangeschreven als een millionair. Hij was getrouwd met Jeanne van Elst en zij vormden een zeer elegant paar. Beiden lang, hij een grote baard, zij dure hoeden.
Moeders oudste zuster was Johanna, ook een heel charmante vrouw, zij was gehuwd met Albert Mosmans, van de bekende familie van drukkers uit den Bosch. Hij was vertegenwoordiger voor exclusieve wijnen en zij had een heel aardige dames modezaak op de Noord Blaak
De 2e zus was Hendrika, zij was gezellig, enthousiast en erg aardig om te zien. Kon ook wel eens erg dom uit de hoek komen, maar zij kwam daar wel mee weg. Zij had het grootste huishouden van allemaal, de oudste dochter was volgens onze Frans een ware “schoonheid” en trouwde met Harry Jamin, ‘n zoon van C. Jamin, de koekies koopman. Zij woonden op de Bergweg vlak tegenover ons huis alleen het hunne was fenomenaal. ‘S morgens werden de kinderen met een limousine naar school gebracht. De 13e en jongste zoon heette Leo en werd natuurlijk naar de Paus met de naam Leo XIII genoemd.
Dan was er nog Harry, de banketbakker en bon-vivant, ‘n echt type van de “roaring twenties”. Hendrika was gehuwd met Kees Simonis, de steenhouwer op de Gerard Scholtenstraat. Hij was gewiekst en ‘n goed vakman zijn specialiteit was grafzerken en ander natuursteenwerk, maar hij kreeg het contract voor alle natuursteen in het nieuwe Rotterdamse Stadhuis. Het geld kon gewoon niet op.
Herman Gunneweg, de man van Tante Cor, was oorspronkelijk werkzaam in een boomkwekerij, maar daar was niet veel in te verdienen en vader hielp hem een goede baan te krijgen bij Hudig & Veder.
Oom The, de jongste broer van vader werkte daar ook.
—– tweede deel van de tekst —–
Dan was er nog de verre familie, Oom The in Maastricht, ‘n neef van vader. Riek en ik zijn daar nog in 1928 op vakantie geweest, zij was toen 12 en ik 9 jaar. Alleen met de trein naar Maastricht dat was een heel avontuur. De familie woonde eigenlijk in St Pieter, even te westen van de stad. Een pracht vakantie was dat daar in die mooie landelijke omgeving met fruitbomen in de tuin en een massa jonge kinderen. Ze hadden mogelijk nog een groter gezin als de Simonis familie. Deze familie is later naar België verhuisd.
Op de bewaarschool bij de nonnen in de Hammerstraat was m’n eerste ervaring met het onderwijs niet bepaald een succes. Na ‘n paar keer een doos blokken uit mijn handen te hebben laten vallen, zei die Zuster we zullen jou maar Domme Hannes noemen, nou dat vond ik helemaal niet leuk, toen kwam er nog bij dat die zelfde zuster me ‘n keer betrapte toen ik ‘n meisje in haar gat kneep en ik het kolenhok in gestopt werd en daar moest wachten tot dat Zwarte Piet me mee zou nemen naar Spanje. Ik had het wat je noemt “Spaans Benauwd”.
De eerste paar jaar gingen we naar de school in de 2e Kerstantstraat en toen de juffrouw in de 1e klas vroeg hoe ik heette, zei ik rap “Harry”. Moeder vond dat geloof ik niet zo’n goede omgeving voor ons er waren veel “armoedige jongens, zelfs een stel van het woonwagenkamp. We leerden er in ieder geval goed knokken en de eerste beginselen van het straatvechten. Vandaar gingen we naar de Hendrik Bakker school, ‘n kwartiertje lopen en hadden het daar best naar ons zin.
Vooral door moeder’s aandringen waren we heel godsdienstig in die tijd, elke ochtend naar de kerk, voor schooltijd. Zondags twee keer ‘s morgens en dan nog naar het Lof en ‘s middags naar de “Congregatie” onder leiding van Zr. Maria Johanna.
Toch was er altijd wel tijd over om op straat te spelen en lekker te schooieren op het “opgespoten land” naast het ziekenhuis. Een andere gezellige bezigheid voor de Zondag was met vader op Kerken bezoek, dat was een speciale gelegenheid van het 40-uren gebed. O.a. kwamen we toen ook in de Leeuwenstraatse kerk, dat vonden we wel de mooiste in heel Rotterdam, Er was nog een tweede balkon bijgebouwd want die kerk was nog steeds heel populair De hoogmis was zo druk dat de mensen in het buiten portaal stonden en de laatsten zelfs aan de overkant in het kroegje gingen zitten want de deuren stonden wijd open en zo kon je ook nog net de Mis horen.
Herman Schrijver was de ideale huisvader, hard werkend, bezorgd, optimistisch, als er problemen waren wist hij er altijd raad mee en nog handig ook. Hij repareerde van alles, zelfs nieuwe zolen onder de vele schoenen. Behalve zijn betrekking bij Hudig & Veder had hij er nog een baantje bij, de boeken bijhouden voor een juwelier, van Rooyen.
Hij deed ook administratief werk erbij voor de Steenhouwersbond en was met een paar collega’s van de zaak een Coöperatieve Begrafenis onderneming begonnen. Zij vonden dat die begrafenis ondernemingen de mensen flink aflegden, als ze toch al zo in de ellende zaten. Maar dat werd een fiasco, waarschijnlijk niet genoeg kapitaal om het goed op te zetten.
De verjaardagen in die tijd zullen we niet gauw vergeten. Pa zorgde altijd dat er een mooi cadeau was en dan ‘s morgens was er een feestelijk ontbijt met een krentenbol, ‘n zacht gekookt eitje en theebeschuit met suiker voor de jarige. Op de belangrijke verjaardagen zoals voor Pa en Moe en natuurlijk op 20 maart, want dan waren er drie tegelijk jarig. Frans, Riek en ik. Dan kwam er een kist gebakkies van Fonteyn de banketbakker en ‘s avonds kwam heel de familie, Oom Toon en Tante Cor soms met enkele van hun kinderen, Oom Harry (mijn favoriet en peetoom), tante Cor met Tine en Cor, hun dochters, Oom The met tante Cor Geene en oom Herman met tante Cor Gunneweg met hun twee kinderen. Na de koffie met gebak kwam er een borreltje en dan kwamen de tongen meestal los. Over de politiek, de nieuwste uitvoering van Louis Davids en daarna draaide het meestal uit over godsdienstkwesties. Alle drie de broers van vader hadden de kerkdienst al lang opgegeven. Ik vond dat altijd vreselijk interessant, vooral oom Toon hoorde ik graag die had de grootste mond en maakte de meest markante opmerkingen. Zij kwamen nooit tot overeenstemming, maar het zorgde wel voor een zeer levendige discussie.
Alle drie de broers van vader waren trouwens fijne en flinke mensen, goed belezen en ze wisten meestal wel waar ze over praten.
Toon was procuratiehouder bij van Es & van Ommeren, ook een scheepvaart kantoor, Harry boekhouder bij het Abattoir, zij woonden in de van der Hoonaardstraat, zijn grote hobby was meubels maken, wij hadden in Rotterdam een klein mahoniehouten kastje aan de muur hangen waarin vader zijn borreltje bewaarde. Als hij thuis kwam van z’n werk dronk hij altijd een klein glaasje jenever met ‘n scheutje elixer er in. Oom The heeft nooit kinderen gehad, hij werkte ook bij Hudig & Veder. Samen met zijn vrouw waren zij heel enthousiaste bridge spelers, zij gingen naar het A.V.R.O. bridge toernooi en dan moest je behoorlijk goed zijn.
We hadden heel wat neven en nichten en dat waren meest flinke en intelligente mensen, Herman van Oom Toon werd ook Procuratiehouder, hij was een expert in zeiler en is lang vrijgezel gebleven, hij trouwde na de oorlog en heeft nog twee kinderen gekregen. Dien was een van de eerste vrouwelijke ingenieurs in Nederland, zij werkte voor een verffabriek en is ook laat getrouwd met Leo Waterman. Leens werkte als boekhoudster voor de firma Reckit’s (Zakje b1auw) en is later met de baas getrouwd Walter Beacock. De jongste zoon Hans trouwde met Miep Apon en heeft 4 kinderen gehad, Dien, The, Henri en Leopold.
Tine van oom Harry werkte voor een slagersbedrijf in Rotterdam als boekhoudster, zij is niet getrouwd geweest. Haar zus Cor trouwde met Frans Hoek. Oom Harry is tragisch om het leven gekomen, hij was net met vervroegd pensioen gegaan en naar de Molenlaan in Hillergersberg verhuisd, en zag er naar uit van zijn vrijheid te genieten en zich op zijn hobby’s toe te leggen. De dag van zijn verjaardag werd hij op de fiets door een truck aan gereden en was op slag dood.
Voor de penicilline uitgevonden was werd Herman Schrijver ernstig ziek, zware longontsteking, die toen met veel zorg en rust liefst in een sanatorium uitgeziekt moest worden. Maar vader lag thuis in de zijkamer en de dokter had gewaarschuwd dat hij nodig naar een ziekenhuis moest, maar er was geen geld en geen ziekenverzekering.
Dhr. Hudig, zijn baas, heeft toen gezorgd dat hij een eerste klas kamer kreeg in het St. Franciscus Ziekenhuis op de Schiekade. Daar heeft hij weken lang gelegen en is later nog naar een rusthuis gegaan in Gelderland met moeder samen. Het was een benauwde tijd voor de familie maar alles liep gelukkig goed af.
In de volgende jaren brak de grote economische crisis uit en de hele wereld kreeg het zwaar te verduren. Enorme werkeloosheid en geen verzekering. De scheepvaart lag helemaal stil, vracht- en passagiersschepen werden opgelegd en vader met vele anderen ging met vervroegd pensioen. We waren in 1930 naar Schiedam verhuisd en in ’32 vierden we heel grandioos het zilveren huwelijksfeest van Pa en Moe. De hele familie kwam er naar toe, oom Henry uit Amserdam, met zijn twee kinderen en tante Jeanne, Oom Bertus en tante Jo uit Utrecht ook met twee kinderen, de Simonis familie de Gunnewegs en natuurlijk heel de Schrijversclan. Het feest was in het Corner House op de B.K.Laan.
Het jaar daarop gingen we voor het eerst met de hele familie op vakantie. Pa had een huisje gehuurd in Ugchelen op de Veluwe van een zekere Heer den Bliek die met zijn zoon zolang in het zomerhuisje ging wonen. Het was geweldig, prachtig weer elke dag, lange wandelingen over de heide en door de bossen. Een vriendin van Luus, Annie Kleintjes met haar familie, waren daar ook. Zij hadden een pension in Loenen, dus we waren weer met een hele club.
In die jaren werkte Frans bij de Firma Bertels op de Willibrordusstraat, als afdelingschef. Marie was verkoopster bij V & D, Luus had eindelijk haar vaste aanstelling bij het voorbereidend onderwijs, Jo naaide japonnen van huis uit. Dien, Riek en de 4 jongens zaten nog op school.
Mijn grote hobby was oude boeken. Op zaterdag ging ik vaak naar de markt op de Goudse Singel en Binnerotte en pikte daar de nodige interessante boeken op. Maar de beste vond ik als padvinder. Samen met m’n vriend Harry Baars, waren we aan ‘t schooieren in het oude St. Jacob’s Gasthuis. De oude mannetjes waren naar een mooi nieuw tehuis gegaan, alles was er uitgehaald en er was de mogelijkheid dat de Padvinders een gedeelte van het gebouw zouden kunnen gebruiken. In de kelders met hun prachtige gewelven vielen we haast in het donker over een stapel oude eiken stoven met vuurpotjes er in. We pikten er gelijk een paar op als souvenirs, tot we even verder ‘n stapel oude bijbels vonden. Pracht dingen met leerovertrekken houten kaften, het waren z.g. Statenbijbels uit ong. 1720. De stoven zetten we weg en we namen ieder twee van die bijbels mee. Meer konden we er niet dragen. Ik wist al wel dat moeder niet van oude boeken (of andere oude dingen) hield, dus stopte ik die twee bijbels veilig weg in een hoekje op de warande.
Ik vergat al rap van die boeken tot ik later eens met Harry er over begon te praten, ik terug maar ze waren verdwenen hoor. Moeder had ze wel gevonden…. het was de eerste grote desillusie van mijn leven…
Al met al hadden we echter een gezellige tijd in Schiedam, lekker schooieren in het Sterrebos, varen en zwemmen op de Maas, (levens gevaarlijk met die sterke stroom). Frans had toen een oude sloep gekocht en omgebouwd tot zeiljacht. Het was een lomp en moeilijk te hanteren geval en op een tochtje op de rivier, stootte iemand met het hozen, de ontwateringsstop er uit. De hele familie was haast uitgeroeid. Gelukkig kwam er een sleepbootje langs die heeft het schip naar de naaste haven gesleept.
Rond 1935 begon Frans op aanraden van moeder de gordijnen winkel op de Singel. Haar favoriete gezegde was; “Vaste betrekking, Vaste armoede”. Van de van Doom kant had zij vast het “eigen baas zijn” meegekregen. Frans bleef voorlopig nog bij Bertels werken, die man hielp hem met het opzetten van dit zaakje. Marie gaf haar baantje bij V&D op en nam voorlopig de leiding. Jo ging gauw gordijnen naaien en we hielpen allemaal mee met bezorgen en opruimen. Moe was zo vreselijk benieuwd hoe het ging dat wij geregeld moesten gaan kijken of er al klanten in de winkel stonden.
Ook de twee ramen in de voorkamer werden omgebouwd tot extra etalages, we woonden slechts twee blokken van de winkel.
Een jaar later kwam Frans ‘full time” in de zaak werken en soms als het druk was kwamen we allemaal helpen. Ik probeerde eens ‘n china-mat te verkopen en in m’n enthousiasme verzekerde ik die dame, toen ze vroeg of die mat wel sterk was,”praktisch onverslijtbaar Mevrouw”. Gelukkig was Marie in de buurt om de “vergissing” recht te zetten.
Het was bar moeilijk om in die ergste crisis jaren een zaak te beginnen. Gelukkig kwam dhr. Hudig over de brug met een zeer gunstige lening en verhuisden zij naar de grotere winkel op de Broersvest. Frans was altijd een grote optimist en vaak heel vooruitziend.
Na school ging ik werken voor de firma Hollenkamp, een herenmodezaak in Rotterdam voor één Rijksdaalder per week en een lange week!!! We woonden toen in Overschie en gingen op de fiets heen en weer. Moe zei dat ik meer aan m’n goed versleet dan ik daar verdiende. Frans was in die tijd in contact gekomen met de familie van Nus van Geldermalsen,via de Inkoop vereniging “COMETA”. Zij hadden een zoon die ze graag in een bedrijf zouden zien werken om het vak te leren. Dus werd er een ruiltje gemaakt, Wim van Nus kwam bij ons werken en wonen en ik ging naar Geldermalsen. Het plan werkte heel goed, we leerden allebei wat en in beide zaken hadden ze ‘n goedkope werkkracht en we vonden het nog gezellig ook.
Riek was in die tijd naar het klooster gegaan, in Bennebroek bij de Franciscanessen. Zij was betrokken bij het Montessorionderwijs en is later directrice van de kweekschool geworden. Riek was een gezellige en vrolijke meid, wij vonden het allemaal vreselijk dat zij weg ging. Maar ja de orde was er goed mee. Want zij was ook een harde werker met een groot plichtsgevoel.
In 1937 was Luus heel onverwacht gestorven, ook zij was heel energiek en eiste veel van zich zelf. Zij gaf nooit toe aan ziektetjes en vond dat ‘n mens maar op moest schieten. Het kostte haar mogelijk haar leven, zij werd ziek, moest onmiddellijk geopereerd worden en de heren doktoren verklaarden later dat de operatie heel goed gelukt was maar dat de patiënt bezweken was….
Ook George had in die jaren besloten naar het klooster te gaan, Herman en hij waren op de kleermakersschool in Den Haag, Herman is daar ook mee door gegaan maar George ging naar Venray bij de Franciscanen.
Frans trouwde ook in 1937 met Mies van den Berg uit Rotterdam, hij had haar op dansles leren kennen bij ‘Inter Nos” hij speelde daar viool in een strijkje. Haar familie kwam van Groningen dus dat viel goed in de smaak bij moeder. Zij was bijzonder aardig, heel charmant en uiterst zuinig (Groningse eigenschap zei Moeder). Kort daarna werd het eerste kleinkind in de familie geboren, ‘n kleine schat die Maria werd genoemd naar haar grootmoeder. Wij kennen haar als Rietje….
Begin 1939 werd ik opgeroepen voor de militaire dienst. Ik kwam terecht bij het vierde Regiment Infanterie en de Compagnie Zware Mitrailleurs. Toen in September de oorlog uitbrak was ik net gepromoveerd tot sergeant. De Meidagen van 1940 en plotseling was ons kleine landje in totale chaos……. Midden in de nacht werden we uit bed getrommeld en marcheerden naar het vliegveld Valkenburg waar de Duitse Parachutisten geland waren.
Na enkele uren lopen (waarom geen truck of bus.?) kwamen we in het gevechtsgebied. Het was allemaal heel verwarrend, er was geen contact met andere onderdelen, we kregen geen orders. Toen we een plek vonden waar vandaan we de Moffen konden zien zetten we de mitrailleur op en begonnen flink te vuren. Een van onze jongens, ‘n heel geschikte jodenman werd getroffen en stierf ter plaatse. Wie weet waar hij voor bespaard is gebleven? Na een uur of wat stopte het vuur van de overkant en trokken we verder zonder enige tegenstand te vinden.
De volgende dag hoorden we geruchten (dat was alles wat je hoorde) dat er op de Grebbeberg in Gelderland zwaar gevochten werd en we dachten zeker dat we daar naar toe zouden moeten.
Maar er kwamen geen orders en vier dagen na het begin van de vijandelijkheden was het allemaal over. Nederland had de zaak overgegeven. Wij probeerden nog naar Katwijk te komen, een van de jongens vertelde dat zijn vader een vissersboot had en we mogelijk naar Engeland konden ontsnappen. Toen we daar aankwamen was de boot al weg met een stel andere jongens.
Pas later hoorden we waarom Nederland zo snel had op gegeven. Rotterdam lag in puin en stond in brand en Den Haag of Amsterdam zou volgen. Zonder luchtmacht en zonder afweergeschut kwam je niet ver.
Een paar maanden later werden we gedemobiliseerd en begonnen de lange donkere jaren van de bezetting. Een groot aantal jongens gingen in de Arbeidsdienst, een soort paramilitaire organisatie, maar dat leek mij niks.
We werkten toen hard in de zaak, probeerden nog gauw van alle mogelijke leveranciers van alles op te kopen, zelfs van andere winkeliers betrokken we wat goed. Het kwam naderhand heel goed van pas. Het geld was al heel gauw waardeloos, dus van die tijd af was er de ruilhandel. Verder hielden de verduisteringsgordijnen ons behoorlijk in het leven. Ieder huis en ieder bedrijf moest na zonsondergang geheel verduisterd zijn, zelfs als er een beetje licht uitstraalde was in de narigheid.
In 1941 stierf moeder, zij had lang en veel geleden, heel haar leven had zij praktisch reumatiek gehad en de laatste jaren kanker. Maar zelfs met al die pijn en dat lijden was zij steeds bezorgd voor anderen die iets mankeerden. Zij was altijd uiterst godsdienstig geweest en wij zagen haar allemaal als een heilige. Haar grote angst was dat wij niet voor haar zielenrust zouden bidden als zij dood was. Ik dacht altijd bij mezelf, als moeder niet recht door naar de hemel gaat waar moet ik dan wel niet terecht komen?
De ene ellende was nog niet achter de rug of Frans en zijn twee kinderen werden getroffen door de vroegtijdige dood van Mies van der Berg. Zij was in verwachting van haar derde en haar moeder had de dokter al vaak gewaarschuwd dat er iets helemaal niet goed was met Mies. Maar de “geleerde” heer dokter zag er geen kwaad in tot zij plotseling thuis overleed…….
Onze Marie ging toen bij Frans in huis om de kinderen en het huishouden te verzorgen.